De jachtluipaarden zijn echte vleeseters. Ze eten gazellen, antilopen, gnoes en andere prooidieren.
Jachtluipaarden kunnen zo snel sprinten dat ze vaak achter hun prooi aan jagen over het open veld. Ze doen weinig moeite zich te verbergen als ze langzaam hun prooi naderen, maar soms blijven ze doodstil staan als het dier naar hen kijkt. Jachtluipaarden beginnen pas met hard rennen als ze vrij dicht in de buurt zijn.
Jachtluipaarden vallen grote prooien meestal van opzij of van achteren aan om niet gewond te raken door hoeven of hoorns. Met hun sterke voorpoten en klauwen trekken ze het dier dan omlaag.
Jachtluipaarden doden hun prooi meestal met een enkele beet. De gebruikte techniek is afhankelijk van de grootte van de prooi. Kleine dieren worden gedood met een beet achter in de nek. De jachtluipaarden glijden met hun tanden tussen de nekbotten en snijden het ruggenmerg door dat naar de hersenen leidt. Het prooidier is meteen dood.
Grote dieren zijn te groot en te zwaar om vast te houden voor de nekbeet. De jachtluipaarden bijten dan in de keel van het dier en houdt hem stevig vast. Zo kan er geen lucht meer naar de longen. Het dier krijgt geen adem en is al snel dood.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten